Return to overview
25 Nov 2020

Artikel van de maand door Marthe Oosthuyse: Wetsvoorstel tot wijziging van de insolventiewet

Op 21 oktober 2020 diende Koen Geens een wetsvoorstel met diverse wijzigingen inzake de insolventie van ondernemingen in. Daarin worden twee doelstellingen naar voren geschoven. Ten eerste wil het wetsvoorstel de gevolgen van het arrest Plessers voor de gerechtelijke reorganisatieprocedure door overdracht onder gerechtelijk gezag (GROG) regelen. Daarnaast wil het ook de aangekondigde golf van (dure) faillissementen als gevolg van de coronacrisis indijken.

  1. Arrest Plessers: wat met werknemers bij overdracht van een onderneming?

In het kader van een gerechtelijke reorganisatieprocedure door overdracht onder gerechtelijk gezag (GROG) geeft de Belgische wet de overnemer een keuzerecht inzake over te nemen werknemers. Daarbij stelt de wet dat deze keuze ingegeven moet zijn door economische, organisatorische en technische motieven (EOT-redenen).

In het arrest Plessers van 16 mei 2019 oordeelde het Hof van Justitie dat dit keuzerecht in strijd is met de Europese Richtlijn 2001/23/EG over het behoud van de rechten van de werknemers bij de overgang van ondernemingen. Als principe stelt deze richtlijn voorop dat werknemers automatisch mee overgenomen worden (met behoud van hun rechten) in geval van overdracht. De overdracht vormt met andere woorden geen reden tot ontslag. De enige uitzondering op dit beginsel is voorzien ‘in geval van overgang wegens een faillissement of een soortgelijke procedure, met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie’.

Het Hof oordeelde dat de Belgische GROG niet onder die uitzondering valt. Volgens het Hof is er immers geen sprake van een faillissement of een soortgelijke procedure met het oog op liquidatie van het vermogen van de vervreemder. Het Hof stelt dat er evenmin voldaan is aan de voorwaarde dat de procedure gevoerd wordt onder toezicht van een overheidsinstantie. Bijgevolg is de regel onverkort van toepassing en moeten in het geval van een GROG alle werknemers (en hun opgebouwde rechten) mee overgenomen worden door de verkrijger.

Bovendien merkt het Hof op dat het keuzerecht het hoofddoel van de richtlijn in gevaar brengt. Het Hof hekelt vooral dat de overnemer niet hoeft te motiveren dat het ontslag van de niet overgenomen werknemers te wijten is aan EOT-redenen.

Deze uitspraak heeft het succes van de GROG gehypothekeerd. Het wetsvoorstel tracht hiervoor een oplossing te bieden door expliciet te bepalen dat de GROG wel degelijk een vereffeningsprocedure is. In het wetsontwerp wordt het doel van de procedure daartoe meermaals vermeld: de ordelijke vereffening van de activa of activiteiten van de schuldenaar en de terugbetaling van de schuldeisers onder toezicht van de rechter, waarbij gepoogd wordt de tewerkstelling te vrijwaren.

Verder zou de overnemer voortaan verplicht worden een motivering te geven voor de keuze om niet alle werknemers over te nemen. Hij moet daarvoor economische, organisatorische of technische motieven aandragen. Daarna dient de rechtbank die motivering te controleren bij de toelating van de overdracht.

  1. De meest geschikte discontinuïteitsprocedure

Een tweede voorgestelde wijziging in de wet bestaat erin om in de toekomst de keuze voor de meest geschikte discontinuïteitsprocedure over te laten aan de rechter. Deze suggestie is ingegeven door de bekommernis dat faillissementen complexe procedures zijn, die de werklast van rechtbanken aanzienlijk (en soms nodeloos) verhogen. Zo brengt een faillissement een aantal onderliggende procedures met zich mee. Het vereist de tussenkomst van tal van gerechtelijke actoren, die allemaal vergoed moeten worden voor hun diensten. Bij een faillissement dat wordt afgesloten bij gebrek aan activa brengt een dergelijke procedure zelfs kosten mee voor de staat, namelijk de griffie- en faillissementskosten en het forfaitaire ereloon van de curator.

Als de wetswijziging wordt aangenomen, zou de rechter in gevallen waarbij er geen actief is de mogelijkheid krijgen om te kiezen voor de procedure gerechtelijke ontbinding gevolgd door onmiddellijke sluiting, in plaats van een faillissementsprocedure. De rechter kan dus een onderscheid maken tussen twee types rechtspersonen. Ten eerste is er de rechtspersoon waarvan de discontinuïteit een einde stelt aan een bestaande activiteit. Voor de sociaal-economische orde is het in dit geval van belang dat de vereffening plaatsvindt volgens de regels van een faillissementsprocedure. Daarnaast is er de rechtspersoon die al jarenlang geen activiteiten, activa en werknemers meer heeft, of deze zelfs nooit heeft gehad. Dit type rechtspersoon moet tegen een minimum aan kosten uit de rechtsorde verdwijnen.

Om de menselijke en financiële middelen van de overheid efficiënt te beheren voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid dat de rechter een vordering tot faillietverklaring of aangifte van faillissement omzet in een beslissing tot ontbinding. Anderzijds zal een schuldeiser een tweeledige dagvaarding kunnen indienen: in hoofdorde een vordering tot faillietverklaring, en subsidiair – als de rechtbank dat (meer) opportuun acht – gerechtelijke ontbinding.

Ons inziens is deze wetswijziging, als ze aangenomen wordt, een stap in de goede richting naar een heldere en efficiënte insolventiewet.

De volledige tekst van het wetsvoorstel vindt u op www.dekamer.be/flwb/pdf/55/1591/55K1591001.pdf.