Artikel van de maand door Alain Uyttenhove: Vrijstelling van prestaties bij stopzetting van de arbeidsovereenkomst. Quanto costa?
Niet zelden wordt in de context van de stopzetting van een arbeidsovereenkomst een vrijstelling van arbeidsprestaties voor de werknemer overeengekomen. Dit heeft – of had – zijn voordelen. Zo kan de werkgever de ontslagkost spreiden over de tijd, net zoals bij het geven van een opzeggingstermijn. De werknemer hoeft niet meer op de werkvloer te verschijnen, en kon vaak onmiddellijk op zoek naar ander werk, met behoud van de overeengekomen ontslagvergoeding, of vroeger van zijn of haar pensioen genieten met behoud van het loon. Echter, sinds korte tijd ontmoedigt de wetgever het gebruik van de figuur van de prestatievrijstelling, door het opleggen van een in sommige gevallen zeer aanzienlijke activeringsbijdrage. Een stand van zaken.
Wat houdt vrijstelling van prestaties in?
Een conventionele vrijstelling van prestaties houdt in dat een werknemer in onderling akkoord wordt vrijgesteld van het leveren van arbeidsprestaties. De werknemer behoudt wel het loon, geheel dan wel gedeeltelijk, maar hoeft daarvoor dus geen prestaties (meer) te leveren.
Een vrijstelling van prestaties wordt wel eens overeengekomen naar aanleiding van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Naar algemene regel wordt een arbeidsovereenkomst beëindigd via een opzeggingstermijn, tijdens welke de werknemer verder het loon ontvangt maar hij of zij daarvoor ook nog steeds arbeidsprestaties moet leveren. Soms is dit laatste, om mogelijks diverse redenen, gewenst noch opportuun. Alternatief voor de werkgever is dan de arbeidsovereenkomst te verbreken, maar dan moet de werkgever wel onmiddellijk de volledige opzeggingsvergoeding ophoesten. Een conventionele vrijstelling van prestaties kan dan soelaas bieden: de werkgever kan de kost van de opzeggingsvergoeding spreiden over de tijd, de werknemer daarentegen hoeft niet langer te werken.
Vrijstelling van prestaties wordt ook vaak aangewend aan de vooravond van het bereiken van het wettelijk pensioen, waarbij de periode tot pensionering overbrugd wordt door een periode van vrijstelling van prestaties, al dan niet gelinkt aan een opzeggingsperiode.
Lange tijd liet de wetgever het gebruik van de figuur van de vrijstelling van prestaties ongemoeid. Tot het ogenblik waar men vond dat de techniek te vaak werd aangewend om de regels inzake ontslag te vermijden, of als alternatief voor het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (het vroegere brugpensioen).
De activeringsbijdrage
Via de Programmawet van 25 december 2017 voerde de wetgever de zogenaamde ‘activeringsbijdrage’ in. Deze bijdrage is verschuldigd in de omstandigheid waar een werknemer in dienst is bij een werkgever, maar bij deze werkgever gedurende het volledige kwartaal geen arbeidsprestaties levert. Met ingang van 1 januari 2024 is deze voorwaarde nog verstrengd tot werknemers die minder dan 1/3 van de voltijdse arbeidsduur presteren.
De bijdrage is ingevoerd om het gebruik van de techniek van de vrijstelling van prestaties bij oudere werknemers, die wel vaker van prestaties worden vrijgesteld tot het ogenblik van hun pensionering, te ontmoedigen. Volgens de wetgever past een systeem van vrijstelling niet in een maatschappelijke context waar getracht wordt om ouderen aan het werk te houden. Maar laat u niet misleiden: de bijdrage is véél ruimer van toepassing dan enkel maar bij oudere werknemers.
De verschuldigde bijdrage, die met ingang van 1 januari 2024 nog is verhoogd, is zeer aanzienlijk. Zij bedraagt een % van het bruto kwartaalloon van de vrijgestelde werknemer. De percentages zijn de volgende:
De verhoogde bijdrage uit de laatste kolom is van toepassing als de werkgever voor minstens 10% van zijn werknemers een activeringsbijdrage is verschuldigd.
De financiële impact van deze bijdrageregeling is groot. Een bijkomende bijdrage van 40% tot 50% op het brutoloon is gigantisch. Ze mag dan al wel in het leven zijn geroepen om oudere werknemers aan het werk te houden, ze is bovendien principieel van toepassing in alle situaties van conventionele vrijstelling van prestaties, ongeacht de leeftijd van de werknemer.
Ook van toepassing tijdens de opzeggingstermijn?
De activeringsbijdrage is niet altijd verschuldigd. Allicht de grootste uitzondering is de situatie van vrijstelling van prestaties tijdens de wettelijke opzeggingsperiode. De werkgever die een werknemer vrijstelt van prestaties tijdens de wettelijke opzeggingstermijn, is geen activeringsbijdrage verschuldigd. Maar daar geldt dan weer de wettelijke verplichting van de werkgever om er de werknemer schriftelijk op te wijzen dat hij of zij zich binnen de maand moet inschrijven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.
De vrijstelling van betaling van de activeringsbijdrage lijkt enkel te gelden als de wettelijke opzeggingstermijn wordt nageleefd. Wordt een verkorte opzeggingstermijn overeengekomen, dan is de activeringsbijdrage wel verschuldigd. Wordt er niet opgezegd, maar wordt de arbeidsovereenkomst in onderling overleg beëindigd, dan zal de activeringsbijdrage eveneens verschuldigd zijn, zelfs al wordt hierbij een termijn overeengekomen die – min of meer – overeenstemt met de wettelijke opzeggingstermijn. Dit laatste vormt een belemmering voor beëindigingsscenario’s ‘op maat’, waar wel vaker gebruik wordt gemaakt van de figuur van de minnelijke beëindiging.
Bedenking
Een conventionele vrijstelling van prestaties is in wezen niets meer en niets minder dan een contractuele afspraak tussen de werkgever en werknemer in verband met de (niet) uitvoering van de overeengekomen arbeidsprestaties. Een dergelijke afspraak heeft in wezen geen enkele financiële impact naar de staatskas toe. Tijdens de periode van vrijstelling blijft het loon immers verder verschuldigd, alsook de diverse sociale en fiscale inhoudingen en bijdragen die op dit loon van toepassing zijn.
Een bijkomende bijdrage gelijk aan 40 tot 50% van het brutoloon is – niemand zal dit betwisten – gigantisch. Men zou er dan ook vanuit mogen gaan dat met het opleggen van zo’n hoge bijdrage de overheid een al even navenant ongewenst maatschappelijk gegeven tegen wenst(e) te gaan. Dit lijkt naar ons oordeel niet het geval.
Als het bovendien specifiek de bedoeling van de wetgever was om ouderen aan de slag te houden, dan rijst de vraag waarom de bijdrage zo ruim van toepassing is, en afneemt naar mate de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd nadert.
Alles samen beschouwd lijkt deze activeringsbijdrage niet meer en niet minder te zijn dan een zoveelste bijkomende bijdrage in de ondertussen al zo lange rij.