Terug naar overzicht
26 okt 2021

Gefailleerde natuurlijke persoon die niet (tijdig) om de kwijtschelding van de restschulden verzocht, doe het alsnog binnen de zes maanden!

Het Grondwettelijk Hof heeft eind vorige week het wetsartikel vernietigd dat bepaalt dat de gefailleerde natuurlijke persoon binnen de vervaltermijn van drie maanden na bekendmaking van het faillissementsvonnis een verzoek tot kwijtschelding van de restschulden moet indienen, opdat hij het recht op kwijtschelding niet onherroepelijk verliest.

Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat - hoewel er ontvankelijkheidsvoorwaarden gekoppeld kunnen worden aan het recht op toegang tot een rechter - de voorwaarde in casu dat recht al te zeer fnuikt zonder dat een wettig doel wordt nagestreefd.

Men kan niet verwachten dat een gefailleerde natuurlijke persoon én actief een verzoek tot het bekomen van kwijtschelding indient én dit bovendien binnen een korte vervaltermijn doet. Die ontvankelijkheidsvoorwaarde is immers niet pertinent voor de spoedige afwikkeling van het faillissement. Maar bovenal heeft het overschrijden van de vervaltermijn onevenredige gevolgen voor de gefailleerde natuurlijke persoon. Daardoor verliest deze elke mogelijkheid om een rechter over de kwijtschelding van zijn restschulden te laten oordelen en moet hij onherroepelijk met zijn ganse vermogen blijven instaan voor de schulden die niet zijn afgelost door de faillissementsboedel.

Dit betekent dat alle gefailleerde natuurlijke personen die nog geen of niet tijdig een verzoek tot het bekomen van kwijtschelding richtten tot de rechtbank dit alsnog kunnen doen. Dit is te doen binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de publicatie van voormeld arrest in het Belgisch Staatsblad (het arrest werd vooralsnog niet bekendgemaakt).