Terug naar overzicht
28 jun 2022

Sociale inspectie krijgt ruimere bevoegdheid om discriminatie op de arbeidsmarkt op te sporen

Wie zich het slachtoffer voelt van discriminatie, moet feiten kunnen aantonen die het bestaan van discriminatie, op grond van een beschermd criterium, doen vermoeden. Pas wanneer een vermoeden van discriminatie is geleverd, wordt de bewijslast omgekeerd en moet de verwerende partij aantonen dat er geen discriminatie is geweest.

Een vermoeden van discriminatie aantonen is niet steeds evident. Denk maar aan telefonische gesprekken waarbij een sollicitant (al dan niet expliciet) wordt afgewezen op basis van een discriminatiegrond als leeftijd, geslacht, herkomst, handicap, etc.

In het kader van de strijd tegen discriminatie op de arbeidsmarkt kregen sociaal inspecteurs in 2018 de bevoegdheid om discriminatoire inbreuken te onderzoeken en vast te stellen. Op die manier kon discriminatie op de arbeidsmarkt proactief worden opgespoord, bijvoorbeeld aan de hand van valse sollicitaties, zgn. mystery calls. In de praktijk veranderde evenwel niet veel. De sociaal inspecteurs werden geconfronteerd met bewijsproblemen. Een discriminatietest kon slechts gestart worden wanneer voldaan was aan drie cumulatieve voorwaarden.

Door een wet van 1 april 2022 (die in werking trad op 8 mei 2022) werden voormelde cumulatieve voorwaarden facultatief gemaakt, waardoor een discriminatietest nu kan worden opgestart:

  • bij objectieve aanwijzingen van discriminatie, of
  • na een onderbouwde klacht of melding, of
  • op basis van resultaten van datamining en datamatching.

De sociaal inspecteur zal wel steeds moeten beschikken over een schriftelijk en voorafgaand akkoord van de arbeidsauditeur of de procureur des Konings. Voor zover evenredig met het nagestreefde doel, mogen sociaal inspecteurs bij hun test zelfs strafbare feiten plegen (voorbeeld: valsheid in geschrifte), eveneens mits voorafgaand akkoord van de arbeidsauditeur of de procureur des Konings. Provocatie is weliswaar verboden.