Terug naar overzicht
28 sep 2010

Prijsbinding in distributiecontracten vooralsnog verboden

Zowel het Belgische als het Europese mededingingsrecht staan bijzonder afkerig tegen afspraken van verticale prijsbinding waarbij direct of indirect aan de distributeur een vaste of minimumwederverkoopprijs wordt opgelegd. In het belang van de concurrentiestrijd moet de distributeur de vrijheid hebben om te bepalen hoe hoog, en vooral hoe laag, zijn wederverkoopprijs is. Dit principe werd onlangs bevestigd naar aanleiding van de herziening van de Europese mededingsregels (Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Europese Commissie van 20 april 2010 – groepsvrijstelling verticale overeenkomsten, in werking op 1 juni 2010).

Verticale prijsbinding wordt aldus nog steeds aanzien als een “hardcore” concurrentiebeperking die aanleiding kan geven tot de nietigheid van het ganse distributiecontract alsook het heffen van boetes. Ook maatregelen die indirect tot doel hebben een vaste of minimumprijs op te leggen, zoals het bepalen van een minimumwinstmarge of het geven van kortingen aan distributeurs die een minimum prijsniveau hanteren, zijn uit den boze. Wel is het nog steeds principieel toegelaten om een advies wederverkoopprijs aan te raden of een maximumprijs voor de wederverkoop vast te stellen.

Alhoewel de Europese Commissie in het kader van de laatste herziening te kennen heeft gegeven dat vaste of minimumprijzen onder bepaalde omstandigheden (bv. bij de lancering van een nieuw product of kortlopende gecoördineerde prijsverlagingsacties in een franchisenetwerk) tot efficiëntieverbetering kunnen leiden en toegelaten kunnen zijn, blijft het algemeen principe dat een fabrikant die zich te veel inmengt in de wederverkoopprijs van zijn distributeur het risico loopt zijn contract vernietigd te zien of boetes opgelegd te krijgen.