Artikel van de maand door Bram Baert: Funding loss, een evergreen.
Bij vervroegde terugbetaling van een krediet maken banken vaak aanspraak op een wederbeleggingsvergoeding of funding loss vergoeding. Een thema dat blijft beroeren en aanleiding geeft tot heel wat geschillen.
Welke argumenten kan u aanvoeren als uw bank op een exorbitante vergoeding aanspraak maakt?
Funding loss of wederbeleggingsvergoeding
Een krediet dat een bank heeft verstrekt, kan niet zomaar vervroegd worden terugbetaald. Doorgaans is daarvoor vereist dat een bepaalde vergoeding wordt betaald, een wederbeleggingsvergoeding of funding loss vergoeding. Deze vergoeding compenseert het verlies van de bank als gevolg van de vervroegde terugbetaling (de “funding loss”). De kredietvoorwaarden van uw bank bepalen hoe die vergoeding dan wordt berekend. Vaak leidt dat tot onredelijk hoge bedragen, waarop uw bank dan al dan niet bepaalde commerciële tegemoetkomingen wil doen. Maar wat als uw bank zich onverzettelijk toont en aanspraak blijft maken op een overdreven vergoeding?
Wet KMO-financiering
De mogelijkheden voor de bank om het bedrag van de wederbeleggingsvergoeding vrij in haar kredietvoorwaarden te bepalen, werd sterk aan banden gelegd door de Wet KMO-financiering van 21 december 2013. Voor kredieten waarop de Wet KMO-financiering van toepassing is, kan de bank hoogstens aanspraak maken op een wederbeleggingsvergoeding ten belope van zes maanden interest, berekend op het terugbetaald bedrag aan de in de overeenkomst bepaalde rentevoet. Initieel was deze beperking enkel van toepassing op KMO-kredieten waarvan het oorspronkelijke kredietbedrag niet meer dan 1 miljoen euro beliep. Sinds 8 januari 2018 geldt de begrenzing van de wederbeleggingsvergoeding voor KMO-kredieten tot 2 miljoen euro.
Voor KMO-kredieten waarvan het oorspronkelijk kredietbedrag meer dan 2 miljoen euro bedraagt, is de berekening van de wederbeleggingsvergoeding onderworpen aan de berekeningsmodaliteiten die zijn vastgelegd in de gedragscode ondertekend door de federatie van de Belgische financiële sector (Febelfin) en de interprofessionele organisaties (UCM, UNIZO, NSZ).
Wat als de Wet KMO-financiering niet van toepassing is?
Heel wat kredieten dateren echter nog van vóór de inwerkingtreding van de Wet KMO-financiering of overstijgen de hierboven vermelde kredietbedragen. Als de Wet KMO-financiering niet van toepassing is of het KMO-krediet het drempelbedrag overstijgt, geldt een analoge beperking van de wederbeleggingsvergoeding wanneer het krediet in werkelijkheid kwalificeert als een lening op interest. Dan mag de bank op grond van art. 1907bis oud Burgerlijk Wetboek als wederbeleggingsvergoeding immers ook hoogstens aanspraak maken op een bedrag gelijk aan zes maanden interest, berekend op het vervroegd terugbetaald bedrag.
Hoewel beide overeenkomsten er in essentie in bestaan dat geld ter beschikking wordt gesteld, zijn een kredietopening en een lening juridisch gezien niet hetzelfde. Een kredietopening veronderstelt dat de kredietnemer de vrijheid heeft om het bedrag van de kredietopening gespreid in de tijd geheel of gedeeltelijk op te nemen. In enkele zaken tegen BNP Paribas Fortis en Belfius oordeelde het Hof van Cassatie dat de daadwerkelijke opnamevrijheid doorslaggevend is voor de kwalificatie van de overeenkomst als een kredietopening. Recent paste het hof van beroep in Bergen dit principe correct toe en werd bevestigd dat de verleende opnamevrijheid niet fictief of louter theoretisch mag zijn. Een overeenkomst die wordt aangegaan met het oog op één enkele opname, vormt dan ook een lening waarop art. 1907bis oud Burgerlijk Wetboek van toepassing is.
Eerder besliste het Hof van Cassatie ook al dat de beperking van de wederbeleggingsvergoeding tot zes maanden interest bij vervroegde terugbetaling van leningen ook geldt in geval de voorwaarden van de bank een vervroegde terugbetaling verbieden, maar de bank in een later stadium alsnog instemt met vervroegde terugbetaling mits betaling van een – weliswaar overdreven – wederbeleggingsvergoeding.
Wat als u de wederbeleggingsvergoeding al betaalde?
De effectieve betaling van een onrechtmatige wederbeleggingsvergoeding betekent niet noodzakelijk dat tegen de bank geen verhaal meer mogelijk is. Het hof van beroep in Antwerpen oordeelde dat een vrijwillige betaling van de door de bank aangerekende wederbeleggingsvergoeding niet automatisch wijst op een stilzwijgende afstand van het recht om zich te beroepen op art. 1907bis oud Burgerlijk Wetboek.
Zelfs als de wederbeleggingsvergoeding betaald werd, kan het gedeelte dat de zes maanden interest te boven gaat dus mogelijk nog worden teruggevorderd.