Terug naar overzicht
29 okt 2013

De nieuwe ‘Pandwet’: heeft een schuldeiser voortaan meer zekerheid in handen?

1. Het registerpand Algemeen De wet voorziet in een regeling over het reeds bestaande pand met buitenbezitstelling, het zogenaamde ‘vuistpand’. De inpandgeving was in beginsel een overeenkomst waarbij een schuldenaar aan zijn schuldeiser een zaak afgeeft tot zekerheid van zijn schuld (een schuldenaar geeft bijvoorbeeld juwelen ‘in pand’ af aan zijn schuldeiser). Deze regeling laten we echter in het kader van deze bijdrage buiten beschouwing. Nieuw is dat de wet ook een volwaardig pand zonder buitenbezitstelling invoert, het zogenaamde registerpand. Partijen kunnen hierdoor een pand op een goed of goederen overeenkomen. Het pandrecht is tegenwerpelijk door de loutere registratie ervan in het Nationaal Pandregister (dit betekent dat derden er vanaf de registratie rekening mee dienen te houden). De schuldeiser hoeft dus niet meer in het bezit te worden gesteld van het goed of de goederen om zich tegenover derden op het pandrecht te kunnen beroepen. Dit brengt op zich een belangrijke innovatie met zich mee. Na bijvoorbeeld een faillissement of de vereffening van een vennootschap kan de schuldeiser zich beroepen op zijn geregistreerd pandrecht. De pandhouder-schuldeiser dient bij voorrang te worden voldaan boven alle andere schuldeisers uit de opbrengst van de verpande goederen. Zijn er meerdere pandhouders-schuldeisers, dan wordt hun rangorde bepaald volgens de datum van registratie in het Nationaal Pandregister. Dit register zal een geïnformatiseerd systeem zijn, dat wordt bewaard bij het Hypotheekkantoor (dat deel uitmaakt van de FOD Financiën). Er dienen nog nadere regels te worden uitgewerkt over onder meer de werking, toegang, raadpleging, registratie en de kostprijs in verband met de handelingen die verbonden zijn aan het pandregister. Het succes van de nieuwe wet zal afhangen van een flexibele toegang en werking van het pandregister. Het is verdienstelijk dat de wetgever geopteerd heeft voor een eenvormig pandrecht. De reeds bestaande – weliswaar verouderde – wetgeving inzake het pand op de handelszaak, het landbouwvoorrecht of de warrantage wordt afgeschaft. Door de nieuwe wet wordt een algemeen en eenvormig pandrecht in het leven geroepen. Door de nieuwe wet zal het voor het elke schuldeiser mogelijk zijn een pand op een handelszaak te vestigen, daar waar dit in het verleden was voorbehouden aan financiële instellingen. Het pand op de handelszaak kan dan ook een belangrijk zekerheidsinstrument worden voor ondernemers die zich vaak geconfronteerd zien met niet-betalende klanten. De wet voert voorts een onderscheid in tussen de pandgever-niet-consument en de pandgever-consument, onder meer voor wat betreft het bewijs en de verzilvering van het pand. Verder regelt de wet op een uitvoerige wijze de rechten van een pandgever inzake onder meer het beheer van de in pand gegeven goederen. Zo is de pandgever gerechtigd tot een redelijk gebruik van deze goederen overeenkomstig hun bestemming en dient hij er goed zorg voor te dragen. De pandgever-schuldenaar kan bijvoorbeeld zijn handelszaak die in pand werd gegeven toch verder blijven uitbaten, overeenkomstig haar bestemming en binnen redelijke grenzen. De pandhouder-schuldeiser beschikt daarbij wel over een recht om de bezwaarde goederen te inspecteren. Verzilvering Ten slottevoorziet de wet in soepele en moderne regels over de verzilvering (het te gelde maken of de uitwinning) van het pandrecht. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen pandgevers-niet-consumenten en pandgevers-consumenten. Bij pandgevers-niet-consumenten bestaat er rond de verzilvering in beginsel contractvrijheid (weliswaar beperkt door de goede trouw, en op voorwaarde dat de verzilvering op economisch verantwoorde wijze gebeurt). Een voorafgaande rechterlijke tussenkomst is niet vereist. Als de gewaarborgde schuld niet wordt betaald,heeft de pandhouder-schuldeiser het recht de verpande goederen te verkopen of te verhuren. Er is ook voorzien in de mogelijkheid dat de verpande goederen door de pandhouder-schuldeiser worden toegeëigend. De pandgever dient hiervoor wel toestemming te geven. Hierover kan ook een overeenkomst worden gesloten bij de totstandkoming van de pandovereenkomst of op een later tijdstip. Deze overeenkomst dient te bepalen dat de waarde van de goederen op de dag van de toe-eigening zal worden vastgesteld door een deskundige en – voor goederen die verhandeld worden op een markt – volgens de marktprijs. Bij verzet van de pandgever of enige andere persoon die over het bezwaarde goed beschikt, moet de pandhouder zich wel tot de rechter richten. Bij pandgevers-consumenten is een voorafgaande rechterlijke tussenkomst vereist vooraleer de pandhouder kan overgaan tot (onderhandse of openbare) verkoop of toe-eigening. De mogelijke toe-eigening dient te gebeuren volgens een schatting door deskundigen. Vóór de verzilvering dient de pandhouder in elk geval een kennisgeving te sturen naar de pandgever (zowel in het geval van consumenten als van niet-consumenten), naar eventuele andere pandhouders en beslagleggers. Voorts kunnen de pandhouder, de pandgever en elke belanghebbende derde zich op ieder ogenblik tot de rechter wenden om een geschil dat bij de verzilvering van het pand zou rijzen te beslechten. De vordering schort dan de verdere verzilvering van het pand op. Ook is er voorzien in een rechterlijke controle a posteriori. Na de voltooiing van de verzilvering kan iedere belanghebbende zich tot de rechter wenden in geval van betwisting over de wijze van verzilvering of de aanwending van de opbrengst. 2. Eigendomsvoorbehoud Bij een koop-verkoop is vaak een beding van eigendomsvoorbehoud opgenomen. Dit stelt de eigendomsoverdracht uit tot de volledige prijs betaald is door de koper. De nieuwe wet erkent de tegenwerpelijkheid van het eigendomsvoorbehoud, waardoor aan heel wat juridische onzekerheid wordt verholpen. Het eigendomsvoorbehoud zal kunnen worden ingeroepen na faillissement, tijdens de vereffening van een vennootschap of bij een collectieve schuldenregeling. Vroeger was er enkel in een regeling voor faillissementen voorzien (art. 101 Faillissementswet). Opdat een schuldeiser zich zou kunnen beroepen op een beding van eigendomsvoorbehoud moet het beding schriftelijk zijn opgesteld, uiterlijk op het ogenblik van de levering van het goed. Is de koper een consument, dan moet ook de instemming van de koper uit het geschrift blijken. De verkoper die zich wil beroepen op een beding van eigendomsvoorbehoud zorgt er dus het best voor dat er tijdig schriftelijk zo’n beding wordt opgemaakt (bijvoorbeeld al bij de offerte). Een beding van eigendomsvoorbehoud opnemen in een factuur kan problematisch zijn omdat een factuur vaak pas na de levering wordt verstuurd. De wet regelt ten slotte ook tal van specifieke toepassingsproblemen, zoals vermenging, verwerking of onroerendmaking. Deze vallen buiten het bestek van dit artikel. 3. Retentierecht Het retentierecht verleent de schuldeiser het recht om een goed dat hem door zijn schuldenaar werd overhandigd nog niet terug te geven zolang zijn schuldvordering die verband houdt met dat goed niet is voldaan. Zo kan een garagist bijvoorbeeld weigeren een voertuig vrij te geven zolang de klant de herstellingsfactuur niet heeft betaald. De nieuwe wet bevestigt vooral de reeds bestaande principes inzake het retentierecht. Dit recht krijgt nu een uitdrukkelijke wettelijke verankering in het Burgerlijk Wetboek. Het retentierecht kan worden ingeroepen t.a.v. andere schuldeisers van de schuldenaar en t.a.v. derden die een recht op het goed hebben verkregen nadat de schuldeiser de feitelijke macht over het goed heeft verworven. Zo kan bijvoorbeeld de garagist zich op zijn retentierecht beroepen t.a.v. een schuldeiser die later – nadat het voertuig in het bezit van de garagist werd gesteld – een pandrecht op het voertuig heeft verkregen. 4. Besluit Met de wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft, heeft de wetgever getracht een moderner, flexibel, doeltreffender en voorspelbaarder systeem van zekerheden in te voeren. Deze wet geeft hiertoe alvast een belangrijke aanzet. Als de toegang tot het pandregister echter zal worden beperkt of als er te hoge kosten (onder meer voor registratie en consultatie) aan verbonden zullen zijn, kan men zich de vraag stellen of deze doelstelling zal worden bereikt. Wordt ongetwijfeld vervolgd…