Terug naar overzicht
27 mei 2014

Het wetboek economisch recht krijgt verder vorm

Met de wet van 2 april 2014 worden drie bestaande wetten opgeslorpt door het nieuwe wetboek economisch recht. Boek X van het wetboek economisch recht neemt de handelsagentuurwet van 1995, de alleenverkoopwet van 1961 en de wet precontractuele informatie van 2005 over.
Zowel de handelsagentuurwet, als de alleenverkoopwet worden integraal en ongewijzigd overgenomen. De wet precontractuele informatie wordt wel op een aantal punten gewijzigd. De wetgever heeft met deze nieuwe wet onder meer een einde trachten te stellen aan volgende drie controverses.
Vooreerst is de wet voortaan van toepassing op commerciële samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen “meerdere personen”. De wetgever heeft hiermee een einde gesteld aan de discussie die er bestond over de woorden “twee personen”, waardoor men zich kon afvragen of de wet ook van toepassing was op overeenkomsten tussen meerdere personen.
Door het schrappen van de woorden “in eigen naam en voor eigen rekening” heeft de wetgever een einde willen stellen aan een tweede controverse die er was ontstaan in de rechtsleer. Een strekking in de rechtsleer was immers van oordeel dat aan deze voorwaarde moet worden voldaan, zowel tijdens de onderhandelingsfase als nadat de overeenkomst werd gesloten. Deze interpretatie had tot gevolg dat de wet precontractuele informatie niet van toepassing zou zijn op de handelsagentuurovereenkomsten, gezien handelsagenten voor naam en rekening van hun principaal werken. Met deze nieuwe wet zullen onder meer ook handelsagentuurovereenkomsten onder de nieuwe wet vallen.
Tot slot werd ook de vergoedingsvoorwaarde geschrapt. Volgens de wetgever kon de interpretatie van deze voorwaarde ertoe leiden dat sommige vormen van commerciële samenwerkingsovereenkomsten uitgesloten werden van het toepassingsgebied, waardoor men de bescherming waar men recht op heeft ontliep.
Boek X van het wetboek economisch recht treedt in werking op 31 mei 2014. De praktijk zal moeten uitwijzen of de wetgever geslaagd is in zijn opzet om de wet “juridisch doeltreffender te maken en tegelijk te trachten ze aan te passen aan de realiteit van het economisch leven en de toepassing ervan zo veel mogelijk te vereenvoudigen”.