Terug naar overzicht
28 apr 2015

Overdreven niet-concurrentiebeding toch nog te redden

Het opnemen van een niet-concurrentiebeding in een overeenkomst vergt bijzondere waakzaamheid. Rechtspraak heeft namelijk bijzondere criteria ontwikkeld met als doel de vrijheid van ondernemen te garanderen. Een niet-concurrentiebeding is bijgevolg slechts geldig indien het op voldoende wijze beperkt is in tijd, ruimte en activiteit. Daarnaast dient men een rechtmatig en voldoende belang te hebben.

In een recent arrest van het Hof van Cassatie wordt de traditionele visie verlaten waarbij de rechter enkel de mogelijkheid heeft om het niet-concurrentiebeding na toetsing van bovenvermelde criteria geldig of nietig te verklaren. In het specifieke geval dat voorlag, was volgens het hof van beroep de geldigheidsduur niet voldoende beperkt in de tijd (17 jaar). Bijgevolg werd het beding strijdig geacht met de vrijheid van ondernemen en aldus nietig verklaard.

Het Hof van Cassatie oordeelde dat de rechter hierbij geen rekening had gehouden met de mogelijkheid om slechts een gedeeltelijke nietigheid uit te spreken. Dit betekent concreet dat de mogelijkheid openblijft dat de nietigheid beperkt wordt tot dat deel dat in strijd is met de openbare orde. De rest van het beding kan dan blijven bestaan. Voorwaarde is wel dat partijen ook deze intentie moeten hebben. Wil men een niet-concurrentiebeding opnemen, bepaal dan tevens dat indien een bepaling (geheel of gedeeltelijk) nietig zou zijn, ze blijft bestaan voor het gedeelte dat toegelaten is. Op die manier komt men bij voorbaat al voor een stuk tegemoet aan de onzekerheid die gepaard gaat met de rechterlijke toetsing van een niet-concurrentiebeding (Hof van Cassatie, 23 januari 2015).